Als je de stad Groningen voorbij rijdt en almaar rechtdoor blijft gaan - langs molens, langs schoonheidssalons met namen als Jolanda of BeauBeauty, langs zalencentra met houten Jägermeisterbuitenbars zoals Partycentrum In De Klaver en uiteindelijk steeds minder zalencentra passeert maar wel steeds meer akkers - als je dan tot slot restaurant De Boegschroef links laat liggen, rij je ongeveer de zee in. Als je daar nét voor het water stopt, sta je voor het hoofdkantoor van Groningen Seaport. De zeehaven waar onze strategische olie-opslag zich bevindt. Waar een groot deel van het Nederlandse chemiepark ligt, Google’s datacentrum, waar gloedjenieuwe cruiseschepen voor het eerst de zee op worden gestuurd en waar het staal voor onze HERAS-hekwerken wordt gesmolten.


Midden in het houten scheepsgebint dat de entree van het gebouw vormt, heet havenmeester André Bruijn mij in zijn havenmeesterpak welkom. Ik complimenteer hem met het prachtige zicht op de ligplaatsen, de kades en de zee natuurlijk, zo ver je kunt kijken.

“Ach, ja… ik zie hem soms al bijna niet meer. Verwend hè?”

Ik moet mijn best doen om niet naar de verte te blijven staren. We zijn in het Delfzijl-gedeelte van de haven, die in de jaren zestig met de Eemshaven werd uitgebreid tot diepzeehaven. Nu kunnen hier dus ook kolencarriers met een diepgang van een galerijflat binnenvaren (inmiddels is alles buiten de pieren UNESCO-gebied, dus van verdere uitbreiding zal geen sprake meer zijn).


“Hout, zout, mout, papier, aluinaarde voor aluminium, china clay voor porselein, suiker, strategische brandstoffen.” Bruijn somt op wat er allemaal binnenkomt. “De veerdienst naar Borkum, biomassa…” Hij gaat voor het raam staan. “Kijk, die met die bruinige vracht bijvoorbeeld, dat zijn houtsnippers, die ligt te wachten om te kunnen lossen.” 

Als havenmeester moet Bruijn dat allemaal in goede banen leiden, maar hij is ook verantwoordelijk voor andere bedrijvigheid in de haven. De commercie, het chemiepark, de pakhuizen.
“Alleen is het nu een beetje een chaos, want we hadden gisteren een incident.”

“Oh?”

“Als een schip tegen een paal vaart heet dat vaak ook al een incident hoor, of als er olie gemorst is, een brandje op het chemiepark - maar dit was even andere koek.”

OH!?!?! doet nu mijn gezichtsuitdrukking.

“Bij de Westereemsboei worden de binnenkomende schepen normaal beloodst.” 

“Dan komt de loodser aan boord,” legt André Bruijn uit nadat mijn frons aangeeft dat ik niet weet wat dat betekent. “Met een tender vanuit de Eemshaven vertrekt hij naar die Westereemboei. Uurtje varen, en dan klimt hij via de touwladder aan dek. Zo’n loods kent alle dieptes en geulen, en in loodswater is het wettelijk verplicht dat hij het schip voert. Dus hij geeft de roerorders en telegraaforders. Maargoed, in plaats van een loodsverzoek kreeg ik de kapitein over de marifoon met een compleet andere boodschap: ik ben mijn vrouw kwijt!
“Wablief?”
“Ja precies, dat dacht ik ook. Ze waren met zijn tweeën aan boord, ze kwamen van zee en het was plotseling vreselijk slecht weer…”

“Gisteren?”

“Ja, het was windkracht acht inderdaad. Dus volgens protocol hebben we onmiddellijk een zoekactie op touw gezet. De kustwacht ingeschakeld, politie, waterpolitie, marechaussee, een zoekhelikopter, en de schuiten die in de buurt waren zijn ook allemaal gecharterd om te helpen.”
“Die zijn dat verplicht?”
“Ja, in zo’n situatie neemt de KNRM hun bevel over. Die is toen met een baggerschip patronen gaan varen om de vrouw te vinden - een Search & Rescuepatroon noemen ze dat, in combinatie met een vliegtuig. Het was redelijk open water gisteren, met een noordwestenwind die opliep naar acht. Dan moet je echt binnen blijven, en alles afsluiten.”

De zee lijkt er van deze afstand nu aardig stil bij te liggen. “En toen?”

“Toen heeft die gecharterde baggerschuit haar lichaam aangetroffen.”
“Nietwaar!”
“Ja, toch wel.” André Bruijn wijst naar buiten. “De schipper blijft hier voorlopig nog even, zijn kinderen zijn net overgekomen en die krijgen nu allemaal slachtofferhulp. Dat schip daar.” 

Nog nooit heeft een schip aan de kade er zo droef uitgezien. 

“Net als de bemanning van de baggerschuit trouwens, die het lichaam geborgen heeft. Dat is natuurlijk geen dagelijkse kost, dat je ineens wordt ingezet om te zoeken naar een lichaam.”

“Maar…. Hoe…?”

“Net voor de Dollard, buiten de haven, is de vrouw overboord geraakt. De lezing is dat geen sprake is van een misdrijf, maar evenmin van een ongeval. Dus ja…”

“Suicide?”

Bruijn knikt. “Vanwege het slechte weer gisteren had de schipper zoals het hoort alle deuren op slot, zodat er geen klap water in kan slaan. Zijn vrouw was binnen, en met de beveiliging erop kunnen die deuren nooit zomaar open. Maar toch was ze er plots niet meer. De enige mogelijke weg naar buiten was door het raam… Het is op zich nog een geluk dat haar lichaam geborgen is, want het was afgaand water, dan ga je uiteindelijk toch naar zee.”

“Oh wat zielig!”

“Ja, verschrikkelijk. Toen het lichaam werd aangevoerd moest het nog uren aan boord van het baggerschip blijven tot er een schouwarts uit Drenthe was. Forensisch onderzoekers, technische recherche… je weet niet hoeveel specialisten er dan ineens rondlopen.”

“En weten ze wel zeker dat het echt…”
“Ja, daar zijn ze heel zeker over.”

“En de schipper?”

Hij knikt naar buiten, naar de stille schuit. “Die ligt hier nog wel een paar dagen.”

“Gebeurt zoiets vaker?”

“Nee, gelukkig niet. Of nou ja, er is hier een dame die af en toe het water in loopt. Die woont hier in de buurt, en loopt zo nu en dan bij het strandje hierachter de zee in.”

“Gewoon hop zo de zee in?”
“Ja. Dat is ook iedere keer wel even flink wat brandweer, ambulance en politie, maar dat loopt tot nu toe altijd goed af.” Hij klopt op tafel, waar de lunch al voor ons klaarstaat en biedt me in één beweging door een broodje aan. Met mijn waldkornbol brie-komkommer tuur ik weer over zee.

“Er is hier verderop ook weleens een schip gezonken.” André neemt een croissantje met oude kaas. “Ook toen was het slecht weer, en achteraf bleek dat de schipper de luiken niet dicht had.”

“Is dat heel dom?”
“Dat is vooral heel erg slecht zeemanschap. ’s Nachts zagen de verkeersbegeleiders het schip op de radar, en een ogenblik later was het weg. Dus de hulpdiensten zijn direct uitgerukt om op die locatie op zee te gaan zoeken, maar de schipper was al lang van boord geslagen en naar de kant gezwommen.”

“Wat een geluk!”

“Nou relatief dan, want dat deel van de Eemshaven is vrij groot en onontgonnen, dat is een gigantisch gebied om de hele nacht in je natte kleren rond te dwalen. Alleen maar zand en gras en konijnen. En ondertussen was het complete reddingsteam op het water naar hem aan het zoeken. Dan loop je daar te strompelen in de kou - hij heeft het net aan overleefd.”


Ik staar weer een tijdje naar het schip van de dode vrouw. Op de reparatiewerf erachter ligt een schip droog; ieder vrachtschip moet eens in de vijf jaar op het droge voor inspectie vertelt Bruijn. “Heeft het niet te grote deuken, is de huid niet te ver doorgeroest, dat soort zaken.”

Kent hij alle soorten schepen ook?

“Jazeker. Zelf ben ik op een tanker van een oliemaatschappij begonnen.” Hij wijst naar een ingelijste foto aan de muur. “Dat was mijn eerste schip.” Een plaatje van een tropische bergketen, met een James Bond-achtige binnenhaven en een reusachtig tankschip.

“Pago Pago, in de Stille Zuidzee. De Amerikanen hadden daar hoog in de bergen een luchtmachtbasis, en die moest van olie worden voorzien - met een dunne leiding pompten we de olie ondergronds de bergen in. De mensen van het hotel, de omwonenden; ze hadden geen enkel idee.”


“Hoe zit dat eigenlijk met rechtspraak op schepen, welke regels gelden waar?”
“Als hier een schip binnenkomt met de Panamese vlag bijvoorbeeld, dan is dat Panamees grondgebied. Alleen toen er een jaar of dertig geleden een paar gigantische scheepsrampen waren, hebben de Europese ministers van Transport wel besloten dat alle schepen zich moeten onderwerpen aan havenstaatcontrole op Europees niveau. Maar op zee, buiten de territoriale wateren of de twaalfmijlszone, gelden gewoon de regels van je eigen land. Alhoewel er nog steeds algemene wetten zijn: olie overboord pompen mag niet. Je bent verplicht om drenkelingen op te pikken. Dat soort dingen.”


En na 11 september is er op aandringen van de Amerikanen een internationaal beveiligingssysteem. Ook in Delfzijl, waar André Bruijn nu de Port Security Officer is en Gerard Beukema in plaats van gewoon burgemeester ook Designated Authority. “Wat je met een vliegtuig kunt, kun je met een schip vol chemisch afval ook, was de angstgedachte van de Amerikanen. Dus wilden zij uitsluitend nog officieel bewaakte ligplaatsen. Ieder land dat een vlag op zijn schip wil zetten, moet zich nu aan die regels houden. Is verplicht de lading te laten controleren. Verplicht om gangway-wacht te hebben: je kunt dus niet meer een nachtje de kroeg in en het schip onbemand achterlaten. Plus: bij een kaping kan ieder schip nu een speciale knop indrukken, die zit op een geheime locatie en dan weten de autoriteiten direct dat er een kaping gaande is. Kom, dan lopen we even naar de verkeersbegeleiders, dan kun je zien hoe alles binnenkomt.” 

Ik geef toe dat ik eigenlijk aannam dat de havenmeester dit werk deed, maar André vertelt dat hij niet eens aan die knoppen mag zitten. “Mammoettankers de wereld rond varen gaat prima, maar deze knoppen zijn voor mij verboden terrein.”


Het is precies wat je je voorstelt bij het woord ‘verkeersbegeleidingscentrum’: heel veel knoppen en computerschermen, allemaal metertjes voor getijstanden, een marifoonverbinding met beide havens en een ingewikkeld rooster- of ligplaatsenbord, dat het havenmanagementsysteem blijkt te zijn. Met een paar markers worden continu alle ligplaatsen op het whiteboard aangekruist. 

Zodra een schip zich over de luidspreker aanmeldt moeten we zwijgen, anders is het voor beide kanten van de lijn moeilijk te verstaan.

“Tweehonderd meter ten noorden van de Eemshaven…. kggggk… Begrepen.”

Op het blauwe scherm in het midden van de kamer knippert het naderende schip door het beeld. 

De tij-poorten worden hier ook afgestemd, fluistert André. Grote schepen kunnen alleen met hoog water de Eems op varen, en twee keer per dag is het laag water, dus zijn de schepen afhankelijk van zogenaamde tij-vensters. Vaak hebben ze dan maar een heel specifiek tijdsbestek waarin ze de rivier op kunnen. Die getijden kun je deels voorspellen: het astronomisch getij - op basis van de zon en de maan - staat gewoon in getijdenboekjes. Maar bij springtij is het verval soms wel een meter of drie. “En juist in dit eigenaardige plaatsje hier stuwt het flink met de wind.”

Zo lang de schepen vanwege het tij niet verder kunnen, liggen ze op een ankerplaats in zee. Soms wel een paar dagen, met speciale verlichting aan, zodat iedereen ze ziet.

“Maar dat kost dan toch heel erg veel geld, al die vrachtschepen die daar dagenlang stil liggen?”
“Ja, het is vaak ook een soort rekensom. Als je zoveel mogelijk meeneemt, heb je een grotere diepgang, en loop je het risico dat je niet door kunt. Dus als je meer hecht aan een strakke planning, moet je minder beladen. De meeste schepen weten inmiddels met welke diepgang ze 80% van de tijd door kunnen varen.”

“Gaat de bemanning dan ook naar elkaar toe, als ze hun eigen schip daar op die ankerplaats na een paar dagen stil liggen zat zijn?”
“Haha nee dat gebeurt eigenlijk nooit. Alhoewel, vroeger deden wij dat wel regelmatig. We hadden toen een filmsysteem aan boord, met celluloid filmboxen en die had je dan wel gezien als je een paar weken op zee was geweest. Dus op de ankerplaats in zee, als we zij aan zij lagen, ruilden we die celluloids.”


Er komt weer een schip binnen: op het blauwe scherm verplaatst zich knipperend een stel puntjes.

“Ja, we kijken eigenlijk meer op het scherm dan uit het raam,” zegt de verkeersbegeleider - ook netjes in pak - met zijn blik strak op het beeldscherm.

“Je zou in principe met dit hele spul in Maastricht kunnen gaan zitten,” vult André aan. “Maar dan mis je toch de lokale feel.”

“Heb je dat cruiseschip nog in beeld?” zegt een collega. “Pak die anders even, dan kan ze zien hoe die camera’s werken.”

Stuk voor stuk klikken ze de camerapunten aan. “Kijk, dat is de Eemshaven.” Haarscherp in beeld: alle hoeken van de zeehaven veertien kilometer verderop.

“Hier is het cruiseschip!” Ze zoomen in. “Je zou zelfs in de hutten kunnen kijken, maar daar hebben ze helaas rekening mee gehouden want die hebben tegenwoordig spiegelende ramen.”

Op het scherm verschijnt nu het zeeschip dat wordt binnengeloodst.

“Die camera’s zijn zo goed,” zegt André, “dat we zo kunnen zien of de loods al wel koffie heeft gehad.”