Den Ham is een dorp in de gemeente Twenterand waar met led-displays reclame wordt gemaakt voor discozwemmen op vrijdag. Er zijn twee Kwalitaria’s, één Marskramer en een zogenaamde Gezondheidsdrogist. Het is hét mooiste brinkdorp, althans volgens de welkomstbordjes. En als je het dorp een halve minuut na binnenkomst weer uit rijdt, ligt aan je linkerhand al gauw de Nederlandse variant van de ‘body farm’, een lap grond waar onderzoek wordt gedaan naar het ontbinden van lijken.

Daar heb ik afgesproken met de beheerder, forensisch antropoloog Tristan Krap. Hij lijkt een beetje op Wesley Sneijder, maar dan met legerkistjes en een Ray Ban Aviator-zonnebril. Krap werkt als forensisch antropoloog en promoveert tevens op het tafonomische proces - ontbindend weefsel - van lichamen na een brand. Tussendoor heeft hij eigenhandig deze body farm even opgezet.
“Pure noodzaak, want er is veel te weinig bekend over de ontwikkeling van een vers lijk naar een skelet.”
Bij een vers lichaam kan de schouwarts of patholoog het tijdstip van overlijden redelijk nauwkeurig inschatten, onder meer op basis van lijkstijfheid, en bij een skelet wordt veelal succesvol gebruikgemaakt van C14-dateringen. Maar over de ontbindingsstadia tussen een warm lichaam en een opgedroogd skelet is nog relatief weinig gedocumenteerd. Aldus de behoefte aan een body farm.

Anderhalf jaar geleden kreeg Tristan Krap het van de grond: na vele bezoeken van onder meer de Voedsel- en Warenautoriteit, de gemeente, de provincie en de waterschappen – “er gebeurt volgens hen toch iets engs op de bodem” – kon hij in Den Ham een lapje grond huren om kadavers neer te gaan leggen.
Alvorens we dat lijkenterrein op gaan, drinken we eerst even een kop koffie in de reusachtige vergaderzaal van de dierenkliniek.

Tristan Krap vertelt dat hij bezig is een zogenaamde ‘basislijn’ te creëren, om te zien hoe blote lichamen ontbinden in een buitenomgeving. De kadavers die hij daarvoor gebruikt – allemaal varkens – worden per seizoen “uitgelegd.”
Waar haalt hij die varkens vandaan?
“Dat zijn doodliggers uit de industrie.”
“Doodliggers?”
“Dieren die gestorven zijn in het fokproces en anders naar destructie zouden gaan. Dood door verstikking of verdrukking.”

Al die beesten – verdrukt, verstikt en in sommige gevallen ook doodgeboren – moeten gekoeld vervoerd zijn, de omstandigheden rond hun dood moeten zijn gedocumenteerd (wanneer is het beest gestorven en hoe) en er moet een gezondheidsverklaring worden overlegd waaruit blijkt dat het dier niet door ziekte is overleden. Pas als dat allemaal in orde is, worden de kadavers hier met een vrachtwagen aangeleverd en kan Tristan Krap ze over het terrein verspreiden.
“Wil je een broodje?”
Ik had nog niet door dat het voltallige personeel van de dierenkliniek rondom ons is aangeschoven en naar een powerpointpresentatie kijkt tijdens het lunchoverleg dat blijkbaar plots gaande is. In de hoek van de grote ruimte smeren we een broodje, ik kies voor een mueslibol met kaas en een eveneens brood smerende dierenarts naast ons deelt mee dat kaas een grotere aanslag op het milieu is dan vlees.
“Oh.”
“Ben je weleens in Azië geweest?”
“Ja?”
“Dan had je net zo goed je hele leven vlees kunnen blijven eten.”

Uit biomedisch oogpunt worden voor de body farm relatief kleine kadavers gebruikt, vertelt Tristan Krap op weg naar buiten. Varkens tot ongeveer tien kilo komen het dichtst in de buurt van de mens, want bij grotere dieren raken de verhoudingen uit proportie. Mensen hebben namelijk lange ledematen, waardoor het ontbinden totaal anders verloopt.
“Bovendien komen varkens en mensen voor een groot deel overeen, dus dit terrein is een behoorlijk goede afspiegeling van het ontbinden van lichamen die open en bloot in de buitenlucht liggen.”
“Hoe vaak vind je dat soort buitenlijken hier, in Nederland?”
“Een paar keer per jaar.”

De locaties van alle kadavers houdt Tristan Krap bij op een plattegrond. Het zijn overigens nooit helemáál dezelfde omstandigheden als bij een mensenlijk in de buitenlucht, niet in de laatste plaats omdat er hier een stalen kooi om de kadavers zit.
“Om te voorkomen dat de hond van de buurman er met de botten vandoor gaat. Of eksters.”
“Eten die vlees?” Terwijl ik het vraag weet ik het antwoord eigenlijk al, onderweg zag ik inderdaad een ekster op de vluchtstrook, pikkend aan een platte soortgenoot.
“Jazeker. Daarom zit die kooi eromheen, zodat alle vliegen en kevers en torren er wél bij kunnen, maar eksters en muizen niet. Muizen nemen zo het hele skelet mee.”
“Múizen?!?!”
“Absoluut. Die gaan hun tanden scherpen aan de beenderen en er zitten ook allemaal zouten en eiwitten in een lijk. Uiteindelijk zijn we allemaal gewoon één groot pakket nutriënten. Als je een huisdier hebt, zal die je ook opeten wanneer je dood in je huis ligt.”
“Mijn hond niet.”
“Een hond zal er uit respect voor zijn baasje misschien iets langer mee wachten dan een kat, maar het blijven dieren. Uiteindelijk gaat-ie aan je vreten.”
“Zeker weten?”
“Zeker weten. Hij begint in je gezicht…”
“Oké oké oké…”
“Want dat is makkelijk toegankelijk. De huid is daar zachter, er zitten meer openingen. Die eten je helemaal kaal, tot op het bot.”
“Heb je zoiets weleens gezien?”
“Ja hoor, dat gebeurt weleens, vooral bij afgesloten huizen in de stad. En als het huisdier er niet aan begint wordt het een stadsmummie.”
“Wat zijn dat?”
“Lichamen van mogelijk vereenzaamde mensen, waarvan het gezin naast hen ineens bedenkt dat ze hun buurman al dertien jaar niet meer gezien hebben.”

We lopen de reusachtige kliniek door, waar grote katrollen aan het plafond hangen, voor als er paarden onder narcose zijn.
“Die worden het hele gebouw rond getakeld.”
We komen langs de röntgenkamers, de operatiekamers en de zogenaamde wekkamer, waar een gedrogeerd paard van een paar honderd kilo kan worden neergelegd om rustig wakker te worden. Kussens eromheen, alles.
In de gang passeren we een paard met een schofthoogte waar ik met mijn hand niet eens bij kan en ik vraag me af of dit reusachtige beest net zijn roes heeft uitgeslapen op de kussens, of dat hij straks verdoofd de gangen door wordt getakeld.

Achter de stallen is een grote afgeschermde parkeerplaats, daarachter is een grasveldje en helemaal achterop het terrein ligt het stukje land van Tristan Krap. Er staat HERAS-hekwerk omheen dat tot okselhoogte met vuilniszakken is afgeschermd. Op de toegangsdeur zit een poortslot.
“Smakelijk,” zeg ik wanneer ik het hek doorloop met mijn broodje nog in de hand.
“Oh sorry vind je dat vervelend? Ik heb er zelf nooit zo’n problemen mee,” zegt hij terwijl hij zijn laatste hap neemt en ik concentreer me eerst vooral op zijn verhaal terwijl ik het record mueslibolletjes-met-kaas-eten probeer te verbreken voordat ik om me heen durf te kijken.
“Schiet niet op hè?” zegt Tristan tegen een student die net een documentatieronde maakt. “Deze is van juli.” Hij wijst naar een berg botten met een lapje vacht erover. “En deze hier is van een maand geleden.”
Die van een maand geleden schiet inderdaad niet op, als hij daarmee bedoelt dat er nog heel veel moet rotten aan het bolgeblazen varken dat hier ligt - het snuitje schuin open, het vel licht glinsterend - voor het een droog skelet is.

De rangschikking van de kadavers over het terrein lijkt willekeurig, maar is dat niet: de lijken mogen elkaar niet beïnvloeden.
“De insecten van de één moeten niet al te gemakkelijk bij de ander kunnen komen. Maden mogen bijvoorbeeld niet zomaar oversteken.”
Zo worden de lichamen seizoen na seizoen naakt in hun kooitjes blootgesteld aan de elementen zoals mensenlijken in de buitenlucht daar ook mee te maken krijgen: zon, regen, plantenwortels, kevers, vliegen, maden.

Elke dag komen er studenten op het terrein die de veranderingen nauwkeurig bijhouden. De hoeveelheid neerslag, het aantal zonuren, wel of geen insecten, wélke insecten; alle mogelijke variabelen worden vastgelegd op een scoringsindex. Dergelijke gestandaardiseerde gegevens met betrekking tot tafonomie worden hier nu voor het eerst verzameld, in Den Ham, het mooiste brinkdorp.
“Probeer ze allemaal maar eens te vinden.”
Ik moet inderdaad goed zoeken; ondanks de kooien die er als vlaggenstokken overheen staan kan ik bij de vergevorderde gevallen niet direct een lijk in de kooi ontwaren. De botten hebben naadloos de kleur van hun omgeving aangenomen; ze zijn precies even groen uitgeslagen als de hoge halmen gras waar ze tussen liggen, verderop net zo bruin als de rulle aarde. Zonder aanwijzing zou ik er direct voorbij lopen.

“Wat is dit?”
In een paar kooien aan de achterzijde van het landje liggen pakketjes die heel strak met vuilniszakken en duct tape bijeen zijn gebonden. Ze staan een beetje bol en hebben een rechthoekige vorm.
“Ja dat is een project van de politie, maar daar kan ik niks over zeggen.”
“WAT ZIT ER IN?!?!”
“Daar mag ik dus niks over zeggen.”
“Sorry. MAAR WAT VOOR PROJECT nee sorry ik zal er dan ook niks over vragen maar MAG IK EEN FOTO MAKE… Nee oké sorry sorry.”
“Kijk, deze is bijna gemummificeerd,” merkt Tristan Krap op bij het varkentje naast de mysterieuze politiepakketjes waar íemand me óóit hopelijk nog eens álles over gaat vertellen zodat mijn nachtrust weer kan normaliseren.
“De huid krijgt dan zo’n taaie structuur, dat die bijna niet af te breken is.”
“Wat heb je zoal nodig om te mummificeren?”
“Zonuren. Een lage luchtvochtigheid. En de juiste anatomische regio’s: de gebieden waar geen orgaanweefsel onder zit mummificeren veel sneller. Bij mensen zijn dat de armen en benen bijvoorbeeld, en het hoofd. Ja in je hoofd zitten je hersenen natuurlijk en dat is ook een orgaan, maar je gelaat en je scalp en je ledematen mummificeren veel eerder dan je torso. Daar is het te nat met al die organen.”

Op de meeste varkentjes waar we langslopen is nog een deel van hun vacht te zien.
“Met menselijk haar is dat gelukkig ook zo, daar kan dan toxicologisch onderzoek mee worden uitgevoerd. Kijk, deze ligt er nu ook een maand.”
Het kadaver waar we nu staan ligt aan de overkant van het andere varkentje dat ook een maand geleden werd neergelegd. In tegenstelling tot de eerste staat deze letterlijk stijf van de insecten. De oogkassen zijn volledig leeggevroten en door de zwart uitgeslagen gaten zwermen dikke bromvliegen in en uit. Er lijkt een wittig tapijtje rond de hals en de lendenen van het beest te kleven, maar dat zijn op het tweede gezicht opeengepropte maden en op het derde gezicht is te zien dat dit madentapijtje gonst van bedrijvigheid.
“Zie je die vliegactiviteit?”
Dikke bromvliegen zwermen af en aan inderdaad.
“Zij zijn bezig met de ei-afzetting. Bomvol zit het straks.”
Toevallig ben ik pas bij een entomoloog geweest, waar ik leerde dat maden de neiging hebben om, nadat ze zich hebben volgevroten, van hun lijk weg te kruipen en zich dan in de grond te begraven om te ontpoppen.
“Kruipen die maden niet allemaal weg uiteindelijk?”
“Oh ja zeker, dat hebben d’r vast ook al massa’s gedaan. Alles hier zit natuurlijk vol met maden.”
Ik til als de bliksem mijn tas van de grond en maak een mentale notitie straks eerst keihard mijn profielzolen leeg te stampen voor ik er weer mee de auto in stap.
Op het looppad ligt iets wat lijkt op een cocktailrietje, dat Tristan terloops oppakt. Hij speelt ermee tussen zijn vingers.
“Kijk zie je?” Hij steekt het rietje door de tralies en tikt er een paar maden mee van een varkensbuikje af. “Ook helemaal onder.”

“Nu ruik ik het pas!” Door de weeë lucht van bederf valt me met terugwerkende kracht ineens op dat ik aan het begin van de wandeling nog helemaal niets rook.
“Ja klopt, je ruikt het vooral bij die inderdaad.” Met het rietje wijst hij in de richting van het bolle glimvarkentje en legt uit dat een lijk alleen stinkt in het actieve stadium van ontbinding. “Een skelet ruikt niet, en een vers lichaam ook nog niet. Pas als de enzymen aan het afbreken slaan, ga je het ruiken. Dat is zo’n typisch ontbindend vleesluchtje, zoals Italiaanse worst ook wel heeft.”
Ik maak een tweede mentale notitie, ditmaal om echt nooit meer van mijn vegetarisme af te stappen en áls ik dat toch doe om dan in ieder geval níet voor de Italiaanse worst-bijl te gaan.
“Tijdens de ontbinding zie je dat een lichaam gaat opzetten. Dat zijn de lichaamsgassen, die ruik je ook wanneer ze het lichaam verlaten.”

Het project draait nu anderhalf jaar en straks zullen ze elementen uit forensische zaken gaan toevoegen om te kijken welk effect die hebben op de ontbinding.
Kleding, plastic, steekletsels, jeweetwel.
“Vaak hebben slachtoffers die je buiten vindt toch hun kleding nog wel aan, dus dat is sowieso een dingetje.”
“En waarom specifiek steekletsel?”
“Dat heeft groot effect op de ontbinding. Een lichaam met steekletsel heeft gewoonweg meer lichaamsopeningen, waar beestjes gemakkelijker door naar binnen kunnen. Met onze experimenten kunnen we straks zien of je messteken ook nog herkent tijdens het ontbinden, of dat het steekletsel misschien wel samen met de huid compleet uiteen wordt gescheurd.”

Een van de veertien dierenartsen van het terrein loopt even langs en praat Tristan bij over een medewerker.
“……hij vroeg of we er niet gewoon een oor af konden snijden. Best een goed idee toch?”
“Waarom zou iemand een oor willen?” meng ik me in hun gesprek.
“Om te zien of het door barbituraten om het leven is gekomen. Verdovingsmiddelen.”
“Kun je dat aan een oor zien?!”
“Ja, daar gaan we nu hopelijk achter komen.”

Tristan Krap sluit de poort van het varkenskerkhof weer goed af en ik informeer naar zijn volgende stap, een onderzoekslocatie met mensenlichamen.
“Ja, daar werken we aan. Juridisch kan het ook al, alleen de samenleving moet er nog klaar voor zijn.”
“Hoe zou je aan mensenlichamen komen?”
“De populatie van lichamen is het probleem niet, dat kan via donorschap en daar is genoeg animo voor. Het realiseren van een goedgekeurde locatie zal lastiger zijn, omdat er mogelijk bezwaar zal worden gemaakt. Dat wordt nog een flinke papierwinkel.”
Maar, hij heeft goede hoop dat het er uiteindelijk komt, een Nederlandse body farm, waar dode mensen gemonitord ten prooi liggen aan de zon en de regen en de kevers en de maden.
“Een paar jaartjes nog, hopelijk.”